maandag 29 april 2024

In het Land van Schub en Honing

Waar ik vorig jaar na een verplichtte afwezigheid van drie maanden om deze tijd nog wat onwennig het visjaar opstartte huppel ik nu geroutineerd polder in, polder uit. Niet dat alles goud wordt, maar over het algemeen hoef ik niet te klagen dit jaar, ook niet de afgelopen drie weken van te koud weer, met op papier verkeerde winden en temperaturen. Na een acclimatisatie van een paar dagen waren de karpers gewoon weer in de voorjaarsvreetmodus, iets anders kan ik er niet van maken, want met name de laatste periode weinig blanks. 


Mijn favoriete tijd van het jaar


Onlangs nog, donderdag 25 april, was ook al zo'n dag dat het liep, anders dan verwacht. Al hoewel de wind éindelijk draaide van noord en oost naar zuidwest bleef de temperatuur toch achter, we hebben de 9 graden niet aangetikt. Ondanks dat feit liep de pen toch al na 5 minuten na ingooien parmantig weg, en op de volgende stek nogmaals. Het is dat de niet te negeren slagregens roet in dat eten gooiden anders had ik er echt nog wel eentje bijgevangen. Mijn inschatting qua voerhoeveelheid en inweektijd bleek ook hier de juiste. 


Grote kop, grote staart, ingevallen flanken; duidelijk een oudere vis op zijn retour.
Mijn blijdschap was er niet minder om. 


Voor mij zijn een paar zaken wel van belang in deze pre-lenteperiode: nog steeds spaarzaam voeren, net als in de winter. Pas met watertemperaturen boven de 14 graden wil ik er meer dan een (1) daadwerkelijke handvol ingooien, dus tot die tijd altijd minder. En liefst pas in de namiddag voeren en vissen. Beter 1 uurtje in de namiddag dan de hele ochtend. De zon moet zijn heilzame werking kunnen doen. Té vaak heb ik succesloze ochtendsessies mogen noteren, dus ik stink er niet meer in, ondanks die specifieke veelbelovende lenteochtend-sfeer aan de waterkant. Al zijn er ook hier uitzonderingen op die regel, er zijn polders, weer of geen weer, waar het na 10/11 uur echt lastig wordt. 


De pre-lentemiddag na wat zonneschijn is primetime

Die veelbelovende lenteochtend-sfeer, maar het duurde tot de middag voor er vis in het net kwam

Maar ook de vroege avond mag voor mij


En dat er niet teveel gevoerd wordt bewijst wel het vele malen herhaalde ritueel van binnen 5 minuten beet krijgen en een vis vangen in deze periode, vaker wel dan niet eigenlijk, de teller houdt niet bij twee handen op. Dat kan alleen maar als een aanzienlijk deel van het voer verdwenen is. En dat aanvoelen is zelfs zo sterk dat ik op 80 % van de stekken al na een paar minuten weet of er vis ligt of niet. En als er niks ligt kun je net zo goed door tot je een stek treft met wél vis. Meters maken dus. Het is de dunne lijn tussen net voldoende voeren en net lang genoeg wegblijven om snel beet te kunnen krijgen. Voer je teveel, duurt het scharrelproces te lang, met een toenemende kans op slaan op een lijnzwemmer, en daarmee een verkeken kans. Blijf je te lang weg dan is het voer weg en de vis weg... Maar hoe schat je dat in? Want je kunt niet onder water kijken. Het is in mijn hoofd dan ook altijd een druk verkeer tussen dit soort gedachten, bovenstaande kan me een groot deel van de sessie bezighouden. Dus in die zin geen rustgevende bezigheid dat vissen. En al helemaal niet als ik langer de tijd heb, en niet alleen vier/ vijf/ of zes stekken maak op water A, maar dat ook nog doe op water B, en als het moet C. Direct na elkaar aangevoerd, of water C op weg naar water B? Nooit iets zonder reden, of 'zomaar'. Het kan allemaal, en als je een plan hebt, en de voer-/ aasmaterie begrijpt/ kan inschatten, dan is het binnen de kortste keren bingo en op de volgende stekken ook. Daarbij is het ene watersysteem het andere niet, bepaalde algemeenheden gaan op, maar over het algemeen hebben ze allemaal hun eigen nukken. Polder A start vroeg, de ernaast gelegen polder B is pas drie weken later zinvol om te bezoeken. En daar kom je maar op 1 manier achter, uren maken, en voortdurend analyseren wat er aan de hand is. En dat tegen het licht houden tov het resultaat van anderen, vandaar dat betrouwbare en mededeelzame maten van onschatbare waarde zijn (wat dat betreft begrijp ik die commerciële teams wel, die spelen elkaar maximaal de bal toe). Wat me vaak genoeg gebeurd is dat het niks is (lijkt?) op water A, en op water B opeens twee, drie vissen op de kant. Ondanks al die opgebouwde kennis, in combi met water- en wheathersense zijn er nog zoveel variabelen waar wij weinig tot geen kennis over hebben, die mede bepalend zijn voor al dan niet succes. En over niet succes gesproken, dat kan ook. Wilde aan het eind van een goed besteedde koningsdag met vrijmarkten in DH en Gouda nog even mijn dopamineshotje scoren, en koos voor een makkelijke polder. Maakte vier stekken, en kwam een uur later terug. Op drie van de vier stekken een of meerdere vissen, maar geen aanbeet, wel veel lijners. Ik was simpelweg nog te vroeg, het voer was niet voldoende op, en/of ik had alsnog teveel gevoerd. En ik had ook geen mazzel (merk doorgaans dat de combi zoete mais/ worm er toch vlot tussenuit wordt geselecteerd, maar niet altijd, defacto ook een punt van mee zitten/ mazzel) dit keer. En te weinig tijd om het uit te zitten, met b.v. een lichtpen. Ergo, 20 karpers gezien, gehoord ook, maar niet één keer hoeven slaan op een positieve aanbeet. 


Te donker om de pen nog goed te kunnen waarnemen, zonder 'lampje'


De factor mazzel net al genoemd. Onlangs met Andries een sessie gemaakt aan een goed bevolkte vaart in deze specifieke periode. Resultaat voor mij drie karpers, en voor Andries in drie rondes met 5 stekken met heel veel moeite uitéindelijk eentje. Maar andersom komt minstens zo vaak voor, heb ik het nakijken. Wij weten dat het samen penvissen op dit soort wateren een soort van prijsschieten is, want om de beurt een stek aanvoerend plusminus zo'n 100 meter uit elkaar, waarbij die vaart nauwelijks een afwisseling qua stekken kent. Er steken op 2 km slechts een paar features boven de reguliere stekken uit. Doorgaans zijn die goed voor een aanbeet, maar dit keer niet, maar 1 van de drie rendeerde. Het al dan niet vangen (opvangen van de vis) op zo'n water berust op toeval, en de mazzel hebben de kans niet te verkloten door te vroeg (mis) te slaan. 
Ik ken mening statisch visser bij wie gelijk de onzekerheid zou toeslaan. "Tjesus, hij heeft er al drie, wat doe ik verkeerd? Wat is zijn aas, wat zijn zijn rigs?" En maar weer sleutelen aan de presentatie. Menig artikel is er op gebaseerd. Onzekerheid verkoopt. Terwijl het hem daar helemaal niet aan schort. 

Ook zo'n ding, waar voer/ vis je? Ik ken wel (nu weer over pen-)vissers die nooit verder dan 30 cm uit de eigen kant vissen. Zelf ben ik van het midden, (wel een beetje gerelateerd aan de watertemperatuur hè, wel je verstand blijven gebruiken), en het watertype, ik heb het over sloten en vaartjes tot max 12 meter breed. Maar mij zal je nooit in de kant zien peuteren, tenzij met een heel speciale reden die zich ter plekke openbaart. Ik zoek kruisingen van sloten op, of zijsloten (altijd even uitpeilen, waar loopt het talud? Ook de windstroming en (richting van) bemaling zijn cruciaal bij het kiezen van de plek waar ik ga vissen en voer achterlaat, het zijn eigenlijk miniriviertjes met ook ondiepe binnen- en diepe buitenbochten, geultjes, neringen.
Dus op nieuw water met het eerste voeren ook een penhengel mee, als peilhengel, al te vaak voorgekomen dat een stek in optische zin veelbelovend oogst en onder water zonde van je tijd blijkt), en altijd zoveel mogelijk wat diepte. Van een meter wordt ik heel blij. Het zijn toch de plekken waar de grotere exemplaren zwemmen. En natuurlijk, die azen ook wel heel dicht onder de kant, maar ik ervaar toch dat je ze midden op in een sloot moet zoeken, in centrale delen. En het mooie is, doorgaans zijn ze daar niet alleen, die kantazers wel. Waar ik ook blij van wordt zijn ondiepe plaatjes met oplopend talud aan de uiteinden van ondiepere zijsloten, daar waar ze in de hoofdvaart uitmonden. Door jarenlange bemaling is er sediment uit de sloten meegekomen en bezonken in de monding van dat slootje, zo een mooi plaatsje vormend. Lentestekken! 


Typisch zo'n water waar vroeg starten wel loont, bij zonsopgang rond 06.00 lag het voer er al in


Nog zoiets: heb diverse penvisclinics gegeven, voor zowel gevorderden als beginners. Wat opvalt is de relatieve inertheid van de gemiddelde penvisser. Die denkt "laat die vis maar naar mij komen", want niet alleen maken ze maar 1 of 2/3 (max) stekken, ze blijven er ook nog uren op plakken. Dan doe je jezelf dik tekort (op het leisure element na dan, het is wel maximaal zen, maar no offence, daarvoor ga ik niet vissen, althans ik niet), en begrijp je de kracht van mobiel penvissen niet. Juist als je weinig bij je hebt kun je makkelijk en daardoor veel verplaatsen, op zoek gaan naar de vis, en de volgende etc... Meter maken, kansen creëren. 

Terug naar de titel. Want zo begon het in mijn hoofd, en dan neemt de vrije associatie het vanzelf over. Wat opvalt is het grote contingent aan betere schubs dit jaar. Ik geef toe, vis momenteel op water waar ze zwemmen, maar dat ze er in zo'n hoeveelheid en verscheidenheid uit zouden komen was niet ingeschat. Waar ik doorgaans afgelopen jaren 60-40% doe in de verhouding spiegel-schub is het nu andersom. Helemaal niet erg, in tegendeel, allemaal karaktervissen. Wat dat betreft zijn we het stadium van de zoveelste identiek ogende 25% wildbroedhybride wel te boven. Al hadden die, met de wijsheid van het heden, ook wel wat. Op sommige plekken zwemmen ze nog, en zijn ze uitgegroeid tot gewichtige en bijzonder mooie exemplaren. 

Hieronder een selectie van de meest markante. In volgorde van vangen. Aan de kleding is goed te zien dat er tot nog toe weinig zonder-jas-dagen zijn geweest. Maar niet gemerkt dat het uitmaakte. Het leven is goed in het Groene Hart: het Land van Schub en Honing. 

En; ik moet op vrijwel alle 'selfies' lachen, zie ook wel eens anders, want blij met elke vangst. 
We vissen toch voor ons plezier? 











Als enige niet op de pen gevangen, en qua dril zeker de grooste uitadging







Geen opmerkingen:

Een reactie posten